Stichting World Press Photo Amsterdam: "50 jaar World Press Photo", Uitg. SDU Uitgevers bv, Den Haag, 2005 – 64 blz.
– ISBN 90 12 10918-3 – prijs € 14,95
Dit kleine vierkante boekje van slechts 17,5 bij 17,5 cm, met zwarte omslag, bevat alle ‘foto’s van het jaar’
van de jubilerende World Press Photo. Hoewel ze alle op hun eigen manier een schokkend beeld geven van wat de betreffende
fotograaf voor zijn of haar lens kreeg – of moet ik zeggen voor ogen had? – zijn er toch enkele foto’s bij
die in het collectieve geheugen van de hele mensheid zijn gegrift en iconen zijn geworden van de twintigste
en zelfs al van de éénentwintigste eeuw. Een icoon immers vat in één bevroren beeld van een voorval samen wat er zich afspeelt
én verwijst naar het verhaal erachter.
Zo is een tijdperk met de daarbij behorende (of dat tijdperk bepalende?) mentaliteit, de rassenscheiding in de VS, ‘geïconiseerd’
in de foto van het jaar 1957. Op deze foto zien we Dorothy Counts, een van de eerste zwarte leerlingen op een witte school
waar kort tevoren de rassenscheiding bij wet was opgeheven. Niet alleen de rassenhaat, uiting van bekrompenheid, angst en
onwetendheid, maar ook het gegeven dat deze imbeciliteit niet zondermeer bij decreet af te schaffen is, zijn in deze foto
verenigd op een bijna ontnuchterende wijze, zonder enig effectbejag.
Vietnam
De Vietnamoorlog heeft jarenlang zozeer de wereldopinie bepaald en daarmee de agenda van zowel schrijvende als beeldende
journalisten, dat het geen verwondering wekt dat deze oorlog zes keer voorkomt in dit boek. Van 1963 tot 1972, het jaar vóór
de vernederende nederlaag van het machtigste rijk ter wereld in een oorlog tegen Aziatische boeren, treffen we zes iconen
die naar deze oorlog verwijzen. De eerste foto van deze zes is het afschuw wekkende beeld van een boeddhistische monnik die
zich in brand heeft gestoken uit protest tegen de vervolging van zijn geloofsgenoten. Opmerkelijk genoeg is dit woordloze
protest, dat een universele schreeuw tegen onrecht is, door een Amerikaanse fotograaf gemaakt.
De tweede foto uit de reeks van zes die geen reeks is - elk jaar hád een ander onderwerp kunnen winnen - beeldt een moeder
uit die met haar vier kleine kinderen door een rivier waadt om de Amerikaanse bombardementen te ontvluchten. De fotograaf,
een Japanner, veranderde door het leed dat de Amerikanen in Vietnam aanrichtten en dat hij als fotograaf vastlegde, zo vertelde
zijn weduwe later, in een zwijgzame man. De derde Vietnamfoto is nóg aangrijpender - hoewel ik gruw bij de gedachte dat we
als mens kennelijk een hiërarchie van gruwelijkheid kunnen bedenken – en is van dezelfde Japanse fotograaf als die van
het jaar ervoor. Kyoichi Sawada, die in 1970 zou omkomen bij een opdracht in Cambodja, toont ons in 1966 een in triomf achter
een Amerikaans legervoertuig meegesleepte dode Vietcongsoldaat.
Het jaar daarna, 1967, won alweer een Vietnamfoto. Dit keer was het een ‘portretfoto’, en wel van een Amerikaanse
tankcommandant die - letterlijk - genoeg aan zijn hoofd heeft. We zien hem met allerlei technologische snufjes op en aan zijn
helm, om zijn taak perfect te kunnen uitvoeren. Zonder zijn vijand te kunnen zien, te hóéven zien, kan hij deze boeren die
hun grond, hun land, verdedigen tegen de overmachtige indringer, uitschakelen. Deze foto is een icoon van de technologische
oorlog: een computergame waarin het slagveld tot een ééndimensionaal beeldschermspel is teruggebracht, en het doden van mensen
van vlees en bloed quasi neutraal op technocratische wijze wordt omschreven als het uitschakelen van de tegenstander. De mens
als een gewillig, of moeten we zeggen willoos? , verlengstuk van dodelijke technologie in dienst van een wereldmacht.
Deze foto staat in schril contrast met de Vietnamfoto die het volgende jaar won: de Zuid-Vietnamese politiecommissaris
die een vermeend lid van de Vietcong zonder vorm van proces op straat doodschiet. Op deze foto is de totale onmenselijking
van twee mensen, al staan zij diametraal tegenover elkaar als dader en slachtoffer, tot icoon verheven. De Amerikaanse fotograaf
Adams (nomen est omen?) was zelf zó onder de indruk van de foto, dat hij hem niet meer in zijn studio ophing.
De laatste Vietnamfoto is voor velen ‘de‘ foto over het Vietnamconflict. We zien in het midden een meisje,
met andere kinderen op de vlucht, nadat, zoals het onderschift vermeldt, "Zuid-Vietnamese vliegtuigen bij vergissing napalmbommen
hebben laten vallen op Zuid-Vietnamese troepen en burgers." De Vietnamese fotograaf Nick Ut Cong Huynh "herinnert zich hoe
dit beroemd geworden meisje haar brandende kleren van zich afwierp terwijl ze schreeuwde: ‘nong qua!’ (‘te
heet!’) en hoe hij water uit zijn veldfles over haar heen goot om haar af te koelen, waarna hij alle kinderen met zijn
busje naar het Cu Chi-ziekenhuis bracht."
Het voert te ver om alle foto’s te bespreken, al zijn ze stuk voor stuk bloedstollende momenten van menselijke ellende.
Drie uitzonderingen nog: allereerst de winnende foto van het jaar 1989. We zien een demonstrant die op 4 juni 1989 een rij
tanks van het Chinese Volksleger, dat de massabetogingen op het wil Tiananmenplein in Beijing (Peking) neerslaat, wil tegenhouden.
Het ongewapende, machtloze individu is niet altijd machteloos, lijkt deze foto te willen uitdrukken.
Persfotografen hebben, net als hun schrijvende en sprekende collega-journalisten, de taak het publiek in te lichten over
‘wat er gebeurt’. Daarbij vallen ook onder dit vreedzame beroep dodelijke slachtoffers, omdat zekere machthebbers
liever geen pottenkijkers hebben als zij uit naam van welke ideologie of zelfverklaarde hogere macht ook, hun slagerswerk
verrichten.
De twee laatste foto’s geven ons twee van de vele rampen te zien die de mensheid geselen: mensenoorlogen en natuurrampen.
De foto uit 2003 is alweer een icoon: in een gevangenkamp, achter prikkeldraad, troost een Irakese gevangene met een kap over
zijn hoofd - het type kap dat berucht is geworden door de vele beelden van de systematische martelingen door het Amerikaanse
bezettingsleger in Irak - zijn zoontje. Ook op deze foto vindt de totale ontmenselijking tóch weer een tegenwicht, en wel
in een hulpeloos menselijk wezen (een kind nota bene), dat aan dezelfde ontmenselijking is onderworpen en tóch, louter door
zijn aanwezigheid, hoop biedt. De laatste foto uit het boekje brandt de totale ontreddering en het niet te peilen verdriet
van een vrouw die rouwt om het verlies van een familielid dat omgekomen is door de tsunami van 28 december 2004, in onze ziel.
Als ik de middelen had zou ik dit boek uitdelen aan iedereen die ik ken en - vooral - aan een veelvoud van mensen die ik
níet ken, maar in de hoop dat deze eye-opener iets teweegbrengt. Dit kleine boekje is zó waardevol, dat ik stiekem hoop dat
iemand die daar wél toe in staat is, deze indrukwekkende fotokroniek van de laatste halve eeuw uitdeelt aan alle middelbare
scholieren in Nederland. Opdat ze niet vergeten. Niet vergeten wat er in die laatste halve eeuw óók is gebeurd (óók, want
het boek is slechts een minimale fractie van alle World Press Photo’s, die op hun beurt niet meer dan een fractie zijn
van wat er allemaal is gebeurd…) Óók en vooral echter om niet te vergeten dat er altijd mensen zijn die de moed hebben
om die gebeurtenissen vast te leggen.
Het voelt welhaast ongepast om World Press Photo te feliciteren met zijn 50-jarig bestaan, omdat er zoveel rottigheid
te fotograferen is, maar als we die 50 jaar zien in het licht van mijn laatste hoopvolle opmerkingen, is een felicitatie misschien
óók een steuntje in de rug en in die zin een compliment dat honderden miljoenen mensen collectief én individueel in die felicitatie
betrekt.
© Jan Bontje 2005
|