Dini Hogenelst is specialist in de Middelnederlandse letterkunde aan de RU Leiden en Frits van Oostrom is hoogleraar aan
dezelfde universiteit. Samen schreven zij dit leesbare, toegankelijke boek dat ons een blik gunt op de middeleeuwse literatuur
der Nederlanden, geplaatst in het sociale, culturele en religieuze kader van die tijd.
Vóór de uitvinding van de boekdrukkunst werden boeken met de hand geschreven en gekopieerd. Het kopiëren van boeken was
dan ook een zeer gewaardeerd beroep, overigens met beroepsziekte - RSI avant la lettre - en al. Boeken waren letterlijk een
kostbaar bezit en dat uiteraard uitsluitend voor de hogere standen: adel en geestelijkheid. In het algemeen konden alleen
geestelijken lezen en schrijven. De (toen alleen nog Rooms Katholieke) Kerk bezegelde daarmee haar religieuze en wereldlijke
macht.
Uiteraard begint ook dit boek, dat heel fraai geïllustreerd is in zwart-wit en kleur, met het bekende "Hebban olla
vogala nestas hagunnan / hinase hic enda thu / wat unbidan we nu?" door de auteurs vertaald als "Hebben alle vogels nesten
begonnen behalve ik en jij: wat wachten wij nu?"
Er komt zoveel fraais en interessants aan bod dat het ondoenlijk is een volledig overzicht te geven. Voor mij als inwoner
van het twee-eiland Voorne-Putten was het boek een aangename nadere kennismaking met de "vader van alle Nederlandse dichters"
(vader der Dietsche dichtren algader), Jacob van Maerlant (ca. 1230-1296). Deze Vlaming heeft enige jaren als koster
gediend in het dorpje Maerlant op Voorne, in de omgeving van Brielle. Waarschijnlijk heeft de toenmalige Heer van Voorne hem
naar deze drassige contreien gehaald.
Maerlant schreef meer boeken dan welke West-Europese schrijver uit de middeleeuwen ook, zoals Dante, Chaucer of François
Villon. Op het dertiende eeuwse Voorne heerste een gunstig geestelijk en cultureel klimaat. Maerlant schreef, in tegenstelling
tot wat vaak wordt beweerd, in eerste instantie voor de adel. Burgers (poorters) namen pas in tweede instantie kennis van
Maerlants "volwasseneneducatie" zoals de schrijvers zijn arbeid tot "nutscap ende waer" (nut en waarheid) met een knipoog
naar onze tijd noemen. Het staat niet vast of Maerlant leermeester was van de jonge Floris V, de toekomstige graaf van Holland
en Zeeland, maar het was wel Maerlant die de nog jonge Floris ried "mac scolen, ende doe leren die kinder van dinen lande."
(Richt scholen op en laat de kinderen in uw land leren.)
Heel literair Voorne-Putten - van de in Spijkenisse geboren Jan Campert en de (inmiddels ter ziele gegane) Stichting Oote
Boe(k) tot het Literair Café Brielle - is, wellicht zonder het te beseffen, schatplichtig aan deze middeleeuwse voorzaat,
hoezeer zij zich ook mede laven aan andere nationale en zelfs mondiale bronnen van literatuur en poëzie. In dit verband is
het interessant op te merken dat literatuur en cultuur "ellipsvormig" zijn en dus twee middelpunten hebben: enerzijds de lokale
en anderzijds nationale of zelfs supranationale bronnen. De multiculturele samenleving bestond in de kiem al in de middeleeuwen...
Nog een willekeurige greep: in de 15de eeuw leefde ene Anthonis de Roovere (ca. 1430-1482). In zijn lied "Gheldeloze"
zie ik niet alleen de eerste kiemen van het pas vele eeuwen later opkomende verzet tegen de schrijnende onrechtvaardigheid
van de standenmaatschappij maar ook een voorafspiegeling van het hedendaagse spot- en cabaretlied:
Gheldeloze, volghet mi,
Wi willen zinghen een vrolyc liet!
So wie dat riker es dan wi,
Die nes van onsen lieden niet.
Maer wie altoos na vruechden spiet,
Die es van onser compaengie.
(Geldelozen, volg mij, dan zullen wij een vrolijk lied zingen. Wie rijker is dan wij is niet een van de onzen. Maar wie
altijd uit is op vreugde, die hoort bij ons gezelschap.)
De dichter die moet dichten "omdat zijn leven er vanaf hangt" zal zich, als hij het al te romantische beeld vertaalt naar
eigentijdse omstandigheden, kunnen herkennen in het gedicht van de 14de eeuwse dichter Jan van Boendale:
Al waer hi in enen woude,
Dat hi nemmermeer en soude
Van dichtene hebben danc,
Nochtan soude hi herde onlanc
Sonder dichten daer gheduren,
Want het hoort te sire naturen:
Hi en mochts niet laten, al woude hi.
(Zelfs als hij in een bos zou zitten en niemand hem meer dankbaar zou zijn voor datgene wat hij dichten zou, dan nog zou
hij het er niet lang uithouden zonder te dichten, want het zit hem in het bloed: hij zou het niet kunnen laten, al zou hij
het willen.)
Dat zinloos geweld van alle tijd is en ook in de middeleeuwen voorkwam wordt geïllustreerd met het volgende 15de
eeuwse lied van Jan Dingelsche (Jan de Engelsman):
Anders niet dan hantgheslach,
Comt van taverne, ende jammer groet;
Want om een wort daer niet an lach
Wort meneghen nu ghestoken doot!
(Er komt alleen maar handgemeen van de kroeg, en grote ellende. Want om een enkel onbeduidend woord, wordt menigeen doodgestoken!)
In het hoofdstuk "Literatuur in de stad" lezen we dat het oudst bekende lofdicht op een Noord-Hollandse stad, kort na 1400
geschreven, over Haarlem gaat. Ook Brugge en Brussel komen uiteraard aan bod, want Noord en Zuid behoorden toen nog samen
en toch apart tot wat we "de Nederlanden" noemen.
Melis Stoke en Geert Grote; Jan van Ruusbroec en Thomas van Kempen en nog vele, vele anderen zowel schrijvers als adellijke
mecenassen - komen aan bod in dit schitterende werk. Jammer is dat de uitvoering van het boek - vierkant met slappe kaft tamelijk
onhandig is.