Komrijs eigenzinnige keuze uit de Nederlandse poëzie vanaf de 19de eeuw verscheen voor het eerst in
1979 onder de titel De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten. Toentertijd
schreef het dagblad Trouw terecht dat Nederland een nationaal bezit rijker was geworden. Een volk dat zijn poëzie verwaarloost
verliest meer dan alleen dichtregels.
Deze nieuwe uitgave, die mij op de Landelijke Gedichtendag 2004 (29 januari) in de gulzige handen
werd gedrukt, telt het dubbele aantal gedichten dat de (nog) Dichter des Vaderlands waard vond om aan de vergetelheid te ontrukken
en een plaats te krijgen in wat we gerust de keuzebijbel van de moderne Nederlandse poëzie mogen noemen.
Begon Komrij in 1979 met het gedicht 'HET VERSCHIJNSEL' van A.C.W. Staring, nu had 'DE HOOFDIGE BOER'
de eer de reeks te openen, die dit keer eindigde met een jonge dichter die ik op een podium in Delft niet zo lang geleden
volgens het publiek terecht als mijn meerdere in poëtische zeggingskracht moest erkennen: Quirien van Haelen, met het zonnige
gedicht CÔTE DAZUR, een onvolledig sonnet dat in meer dan één opzicht een belofte inhoudt. Mocht ene Peter Simpelaar in de
eerste uitgave nog Gezeten in het ronde glasloze venster, / met mijn naakte kommagroene billen; te kijk staan en het
boek (toen bestond de bloemlezing nog uit één deel) afsluiten, nu is
hij in geen velden of wegen meer te bekennen. Dichters komen en gaan - ook of misschien juist in Komrijs eigenwijze
pantheon der Nederlandstalige poëzie. Want uiteraard zijn ook Zuid-Nederlandse (Belgische? Vlaamse?) dichters vertegenwoordigd,
zoals Hugo Claus, wiens tijdbeeld in het gedicht 'ULYSSES' mij in het bijzonder aansprak:
Te veel gevechten heb ik gezien,
te veel gejank van vrijers gehoord,
ik ben altijd te ver gereisd.
Een kijkdoos heeft mijn oog vervangen,
Een bromtol mijn oor.
Te veel modder,
te veel krengen er in.
Te veel vreugde.
Ik verberg mij nu tussen de minnaars,
die bedelaars.
Omdat citeren uit een zo omvangrijke bundel meer zegt over de recensent dan over het boek, laat
ik het bij een gedicht dat licht verkeerd kan worden gelezen maar in wezen een rake typering van de poëzie is:
Dichten is net als koken:
je pleurt maar wat in de pan
als je koken kan.
Het is van Riekus Waskowsky (1932-1977) die met zes gedichten is vertegenwoordigd in deze bloemlezing
die iedereen die ook een maar vleugje gevoel voor poëzie heeft móét aanschaffen, om een indruk te krijgen van twee eeuwen
Nederlandstalige poëzie door de ogen van een eigenzinnig samensteller.
© Jan Bontje 2004