|
|
'Gedichten schrijven, helemaal "vanuit je gevoel" is verbeelding; dat bestaat niet. Je hebt de vorm, de taal, de
verzen, de woordkeus nodig en dit alles voltrekt zich niet "in het gevoel" maar in het verstand. Veel dichters van het tweede
plan kiezen weliswaar hun vormen uitsluitend onbewust, dat wil zeggen zij imiteren uit hun herinnering versvormen, maar dat
zij niet weten wat zij doen verandert niets aan dit proces.
Van de grote poëzie, van Pindarus tot Rilke, is niets "geheel vanuit het gevoel" geschreven, zoals u het noemt, maar alles
met een grote inspanning. Elk woord gewikt en gewogen, met de grootste concentratie en dikwijls met uiterst nauwgezette controle
van de traditionele vormen en wetten. "Vanuit het gevoel" schrijft men desnoods brieven of verhalen, geen gedichten.'
(Herman Hesse; 1877-1962; Duits-Zwitsers schrijver en essayist. In 1946 ontving hij de Nobelprijs voor literatuur.)
Vorm of vent
Is poëzie een kwestie van gevoel of van vorm? Moet een dichter rekening houden met - of zelfs verstand hebben van
- versvormen en metrum of mag hij ongebreideld zijn gevoelens aan het papier toevertrouwen? Citaten als het bovenstaande dienen
uiteraard niet als bewijsstuk voor mijn opvattingen - schrijven over poëzie is geen juridische bezigheid. Citaten kunnen
echter wel nuttig zijn bij het vormen van onze mening. En dat kan heel verhelderend zijn, zoals het bovenstaande citaat overduidelijk
aantoont. Poëzie die geen enkele vorm respecteert is holle klank zonder inhoud.
De dichter J.C. Bloem introduceerde de term "vent" om een van de twee uitgangspunten in de literatuur te
typeren, nl. de ideeën en de persoonlijkheid van de schrijver (vent) tegenover de vorm
(de stijl, de wijze waarop de inhoud van een gedicht wordt gepresenteerd). Bij de discussie over "vorm of vent" valt
het mij op dat er heel vaak langs elkaar heen wordt gepraat. Zo dringen discussies niet tot de kern door. Beide partijen zien
een aspect over het hoofd dat niet voor de hand ligt bij een gedachtewisseling over poëzie: het gegeven dat de mens onontkoombaar
in structuren voelt en denkt. Dit voorbijgaan aan dieper liggende verbanden is niet zo verwonderlijk. Als je aan poëzie denkt
komt dat meestal niet door een acute aanval van gepassioneerde aandacht voor Darwin of de evolutieleer. Ook zul je niet onmiddellijk
de fysiologie van het oog op het oog hebben. Toch wordt het tijd dit ogenschijnlijk niet relevante biologische aspect grondig
in de discussie te betrekken. Immers: Wat de mens ook doet - hij ordent. Elk vezeltje in de mens, elk tikkeltje gevoel, zelfs
elk maar begin van denken, vindt plaats in wisselwerking met 'iets anders'. Zien, waarnemen, is zowel interactie als ordening.
Een torenvalk ziet een muis uiteraard anders dan een hysterische vrouw op een keukenstoel. Beide ordenen met hun zintuigen,
sterker nog: met hun hele lijf, de dingen om zich heen - in dit geval een muis. Voor de torenvalk is de muis primair
voedsel; voor deze vrouw angst. De verschillen liggen hier zo voor de hand, dat onmiddellijk duidelijk wordt dat 'zien' veel
meer is als puur met de ogen zien. Zien is doelmatig en (hopelijk) doeltreffend zien vanuit een (biologisch bepaald)
referentiekader. Bij de mens is daar een cultureel-maatschappelijk referentiekader doorheen en overheen geweven. De holenmens
zag de mammoet in het wild anders dan een flatbewoner op tien hoog hem op tv ziet. Sommige dichters zien alleen poëzie als
er strakke vormen zijn (bijv. drs. P) terwijl anderen het vrije vers omarmen.
Zonder ordening valt er, letterlijk, niet te leven. Zelfs de primitiefste levensvormen ordenen hun wereld
om in leven te blijven. Met enige overdrijving zou je kunnen stellen: leven = ordening. Dit ordenen begint al op het meest
elementaire niveau: het ondergaan, verplaatsen, samenvoegen, scheiden, maar ook proeven, voelen, ruiken, horen en zien, van
de dingen om ons heen. Dit communicatieve aspect evolueerde in (en door) de mens tot een doorgaans bewust (maar niet alléén
bewust) waarnemen, een althans deels weloverwogen zingeving, een min of meer planmatig ordenen. Het natuurlijke, vóórbewuste,
onbewuste, aspect is uiteraard nog steeds aanwezig, want biologisch bepaald.
Schoonheid
Dit ordenend vermogen is tegelijkertijd de verklaring voor het begrip schoonheid. Sterker: pas met de mens is het
verschijnsel schoonheid ontstaan. Dieren kennen geen mooi of lelijk, noch goed of kwaad. De natuur is niet mooi of lelijk,
goed of slecht. Voor de kip functioneert het paradepak van het haantje louter en alleen als signaal voor de voortplanting.
Dit alles speelt bij de mens zeker een rol, maar hij schept ook genoegen in seks of schoonheid pur sang. In de kunst
leidde dit zelfs tot l'art pour l'art. Wij mensen leven in een andere wereld dan de dieren, zelfs als zij levenslang
samen met ons in huis wonen.
Schoonheid bestaat doordat de mens waarneemt zoals hij waarneemt. Menselijk waarnemen is ordenen
en rangschikken, analyse en synthese, maar ook het scheppen van waarde (mooi <> lelijk; goed <> slecht), onderscheid
maken, structuren creëren, bouwen en verbouwen, categoriseren en catalogiseren. Met het verschijnen van de mens in de evolutie
veranderde de wereld van een niet-bewust beleefde Chaos die er zomaar is in een zichzelf via de mens bewust geworden
Kosmos. (Grieks: kosmos = orde, sieraad). De mens is bewuste materie, bewust Zijn; letterlijk body and soul.
De mens is een complex wezen van samenwerkende structuren en tegelijkertijd een wezen dat zich bewust is van zijn bestaan-in-de-wereld.
Wat in de Bijbel als zondeval wordt geschilderd is nu juist de godwording van de mens: hij kreeg kennis en inzicht en kon
vanaf dat moment de wereld beheren en beheersen, verwerken en bewerken. De keerzijde is het besef van het kwaad dat daarmee
in de wereld gekomen. Goed en slecht bestonden daarvoor niet.
Denken en doen
De ogen van alle dieren, inclusief de mens, zijn door evolutionaire processen zodanig gevormd dat het betreffende
dier in staat is zijn omgeving op een voor hem zinvolle wijze waar te nemen en bepaalde verschijnselen te selecteren
en rangschikken. De evolutie van het menselijk oog vond plaats in nauw 'overleg' met de overige zintuigen en het lichaam van
de mens. Anders gezegd: de ogen van de mens passen precies bij de lengte van diens armen, zijn wijze van lopen, de lengte
van zijn lichaam enz. Niet omdat dit zo gepland is door een hogere macht maar doordat de geschiktsten overleefden en
de meeste kans op nakomelingschap hadden. Evolutie is naast al dan niet bewust wederkerig dienstbetoon (een term van de Russische
vorst, geograaf en sociaal hervormer Pjotr Kropotkin, 1842-1921) ook blinde, natuurlijke selectie: de survival of the fittest.
Het fundamentele verschil met andere dieren is, dat de mens de wereld bewust ging ordenen en die wereld nog steeds (en theoretisch
steeds beter) kan interpreteren, bewerken, omvormen, verbouwen, veranderen, inrichten, naar zijn hand zetten, onder
woorden brengen en benoemen. Zo ziet de mens de grond als bewerkbare, voor een bepaald doel geschikt te maken, grond[stof].
De eerste boer was de eerste cultuurschepper. (Latijn cultura = landbouw; hieruit ontstond ons begrip cultuur, beschaving.)
Denken en doen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het zijn twee kanten van dezelfde medaille. Doen en denken
zijn bij de mens de praktische weerspiegeling en concrete uitwerking van de Siamese tweeling lichaam en geest. De fout van
de Westerse filosofie is niet geweest deze twee voor onderzoek te onderscheiden, maar ze te scheiden en ze
te zien als twee onverenigbare, aparte, grootheden. Dit verklaart de mythe dat god de ziel in de mens blies. Marx en de marxisten
gingen omgekeerd zover dat zij zich materialisten noemden omdat zij meenden dat de materie de geest voortbracht. Materie en
geest zijn echter, net als deeltje en golf bij het licht, twee fenomenen van hetzelfde verschijnsel. Met name de filosofen
Benedictus de Spinoza (1632-1677) en Maurice Merleau-Ponty (1908-1961) hebben, ieder op hun geheel eigen wijze, deze denkfout
trachten te herstellen met hun opvatting dat lichaam en geest geen tegenstellingen zijn. Spinoza ging zelfs zover te stellen
dat materie en geest niet meer dan twee van de oneindige aspecten van het Zijnde zijn.
Toegepast op de vraagstelling over poëzie betekent dit, dat elk gedicht per definitie zowel gevoel als vorm
is, dus vorm en vent. Menselijke gevoelens verschillen van dierlijke hierin dat zij altijd ook bewust gestructureerd
en zingevend zijn. Soms is de mens zich bewust van zijn gevoelens en brengt hij ze onder woorden, m.a.w. hij abstraheert en
categoriseert ze. Vorm en inhoud kun je daarom wel onderscheiden maar niet scheiden. Elk gedicht, hoe vrij ook, is altijd
ook vorm, dus vormgebonden. De gebruikte woorden immers zijn in letters en begrippen gestolde of gegoten zingeving. (In dit
verband is het nuttig er op te wijzen dat ons woord god is afgeleid van een Germaans woord dat afgietsel
betekent, zodat god een afgietsel is van ons denken, een mal om het onvoorstelbare voor te stellen. Dichters gebruiken de
term god nog al eens.)
Zelfs als er 'on-woorden' en 'on-zinnen' gebezigd worden, zoals door de dadaïsten of door Jan Hanlo (1912-1969)
is er sprake van onbewust gekozen structuren in letters en begrippen of van bewust gekozen (!) onbewuste uitingen.
Zelfs het woord dada is niet vrij van structuur en dus van traditie. Het betekent in het Frans stokpaardje en kan
dus slaan op het kinderspeelgoed (het primitivisme) maar ook betekenen over zijn geliefkoosd onderwerp spreken. De dadaïsten
kozen er bewust voor om onbewust te schrijven! In het belang van hun poëzie deden zij, althans voor de duur van het schrijven
en voor zover dit überhaupt mogelijk is, afstand van het inherente vermogen bewust te zijn.
Een voorbeeld van het klankdicht OOTE van Jan Hanlo verduidelijkt dat zelfs de meest onzinnige zinnen zingevend en structuurscheppend zijn:
Oote oote oote
Boe
Oote oote
Oote oote oote boe
Oe oe
Oe oe oote oote oote
A
A a a
Oote a a a
Oote oe oe
Oe oe oe
Oe oe oe oe oe
Oe oe oe oe oe
Oe oe oe oe oe oe oe
(etc.)
Daarnaast kan een gedichtje (een bontje) van mij worden geplaatst, dat signaleert dat de dingen er zomaar zijn
- en alleen al door die constatering ordening schept:
Dichten soort bericht
uit de chaos opgepikt
zonder rang geschikt
Ik heb weloverwogen gebruik gemaakt van een vaste structuur (de haikuvariant bontje) om mijn verwondering
over de klaarblijkelijke (of slechts ogenschijnlijke?) ongeordendheid van de dingen weer te geven. In die zin is dit gedicht
een brug tussen gevoelspoëzie en vormvaste poëzie.
De dichter is wat hij dicht
De dichter is op een heel specifieke manier zingever. Zijn specialisme bestaat hierin dat hij het waarnemen van
de dingen om zich heen 'anders' onder woorden brengt dan de prozaïst. In de voetsporen van Adam geeft hij de dingen en dieren
a.h.w. 'voor het eerst' namen. Soms letterlijk: de zelfgekozen woorden van het dadaïsme en Jan Hanlo zijn eigen scheppingen.
Zelfgekozen woorden waarmee de dichter orde in de chaos schept en de blinde natuur bezweert.
De vraagstelling aan het begin van dit artikel blijkt dus niet geheel juist. De vraag moet luiden: waar plaatst
een dichter zich als hij poëzie schrijft? Bij de 'non structuralisten' die het gevoel zonder bewust ingrijpen zelf zijn eigen
structuur laat vinden, of bij de 'structuralisten' die weloverwogen een bestaande of door hen zelf gecreëerde versvorm gebruiken?
Het ironische is dat zij die de vormvastheid afwijzen zich bewust (d.w.z. bij volle bewustzijn) laten leiden door hun gevoel,
door onbewuste processen. Sterker: zelfs als een dichter gebruik maakt van geestverruimende middelen en hij 'automatisch schrijft'
kiest hij daar ooit voor het eerst bewust voor. De mens is de gevangene van zijn bewustzijn. Zelfs de keus om uit die gevangenis
te ontsnappen door zich te bedwelmen kan niet anders dan bij bewustzijn worden genomen - hoe weinig bewust soms ook. Als de
ontsnapping daadwerkelijk slaagt, is hij tegelijkertijd mislukt. Dan is die mens geen mens meer, maar een kasplantje of een
redeloos dier. Blijft hij echter bewust bewust, dan trotseert hij de onverschilligheid van zowel de micro- als de macrokosmos
en verkondigt hij, al naar gelang zijn karakter, de poëzie die uitdrukt wat hij is. De dichter is wat hij dicht.
© Jan Bontje 2001/2004
Eerder gepubliceerd in: OpSpraak Literair tijdschrift, jaargang 7, nummer 18 - december 2001; hier op enkele punten
gewijzigd.
Zie voor een bespreking door Rutger
H. Cornets de Groot van het gedicht OOTE van Jan Hanlo: Meander Klassiekers nummer 28.
|
|
|
|
|
|