Poëzie is altijd een daad van vrede. De dichter is het product van de vrede
zoals brood het product van bloem is.
De brandstichters, de soldaten, de wolven zoeken de dichter om hem te verbranden,
om hem te doden, om hem te verscheuren.
(...)
Maar de poëzie is niet gestorven, ze is niet dood te meppen. Ze kunnen
haar aanranden, over de straat sleuren, haar in het gelaat spuwen en honen, haar insluiten om haar het zwijgen op te leggen,
haar verbannen, haar kerkeren, schoten op haar afvuren, maar ze komt al die dingen met een monter gezicht en een frisse glimlach
te boven.
(Uit: Pablo Neruda "Ik beken ik heb geleefd - herinneringen" - vierde druk 2002 Uitg. Prometheus Amsterdam blz. 168/169)