In de Bijbel, Prediker 9:4, lezen we: 'Want voor al wie tot de levenden behoort, is er hoop'. In de oude Bijbel
van opa Corver staat het mooier: 'Want voor dengene die vergezelschapt is bij alle levenden is er hoop'. Helaas heb
ik deze grootvader nooit gekend omdat hij, terwijl hij met een handkar het huisraad van zijn gezin aan het verhuizen was, voor
de Tweede Wereldoorlog, stierf. Zijn bijbel was gedrukt in 1892 en 'aan den jongeling' uitgereikt in 1897
bij het verlaten van de lagere school (de basisschool). Deze tekst wil zoveel zeggen als "Wie wezenlijk alleen is, d.w.z.
wie geen anderen wil kennen, is hopeloos verloren." De mens behoort niet alleen te zijn maar met anderen - familie,
vrienden, kennissen, buren, stadgenoten, dat maakt niet uit - samen te leven, van dat leven te genieten en elkaar hoop te
geven. Erich Fromm (1900-1980), deze belangwekkende Duits-Amerikaanse sociaal-psycholoog, gaf de eerstgeciteerde versie van
dit bijbelfragment mee als motto voor zijn boek 'De revolutie van de hoop' uit 1968. Hierin pleit Fromm hartstochtelijk voor
humanisering van de technologische samenleving. Het bestaansrecht van dit boek en van de ideeën erin is sindsdien alleen maar
gegroeid. Ik ben bang dat Fromm weinig - te weinig - gelezen wordt.
Aan de hand van een hedendaags verschijnsel kan men het belang van cultuurbeleving en gemeenschapszin toelichten.
Elke zichzelf respecterende stad heeft tegenwoordig een festival dat op de een of andere wijze zijn bijzondere kwaliteiten
of aspecten belicht of weerspiegelt. Tijdens zo'n festival ontmoeten mensen elkaar om te genieten van muziek, dans en cultuur.
Uiteraard staat dat genieten voorop, maar het sociale aspect mag niet worden onderschat. Oude vrienden ontmoeten elkaar en
nieuwe vriendschappen worden gesmeed; in de loop der jaren ziet men de kinderen opgroeien en ouderen wegvallen. Kortom:
muziek, dans en cultuur blijken een sociaal bindmiddel te zijn, waar het publiek tijdens de voorstellingen ervaart wat gemeenschapsgevoel
is. Dit gevoel ebt waarschijnlijk net zo snel weer weg als de tribune leegloopt, maar net als bij een zwemmer die op het droge
klimt blijft er in eerste instantie 'wat hangen'. In de 'psychische huid' dringen sporen van dat gemeenschapsgevoel door die
zich met andere ervaringen vermengen. Dit vergroot de kans dat mensen zich bewust worden van de noodzaak 'vergezelschapt'
te zijn: dingen samen te doen, elkaar tot steun te zijn als dat nodig is en samen te genieten en te lachen als dat mogelijk
is. Als deze gist zijn werk doet en ook doordringt tot het leven van alledag, dan heeft zo'n 'culturele
onderdompeling' in ieder geval aan twee van zijn doelstellingen beantwoord: de stad tot een levend en bruisend geheel
te maken en de inwoners gemeenschapsgevoel bij te brengen. Dan is het meer dan alleen maar lekker naar muziek luisteren. Dan
is het, zoals alle cultuur, 'goud waard', want het blijkt een levensvoorwaarde voor een veerkrachtige, democratische samenleving.
Kortom: hoop op humanisering van onze dolgedraaide 'nog lang niet samen' leving. Dit begint op lokaal niveau maar als
een geheel van concentrische cirkels breidt deze hoop zich uit over heel het land - en uiteindelijk heel de wereld. Hoeveel
tegenkrachten er ook zijn!
In dit licht is de volgende stelling te zien: Wie bezuinigt op cultuur, is penny-wise but pound-foolish:
hij spaart smerig 'geld' uit maar gooit prachtig 'goud' weg. En daarmee kunnen de neoliberale cultuurbarbaren op het
Binnenhof het doen.
© Jan Bontje 2002/2003
(Eerder geplaatst in de electronische OpSpraak Nieuwsbrief nummer 69, week 35, 31 augustus 2002; hier
aangepast en uitgebreid.)